10-11-2009, 01:09 PM
'Pantelic, Ajax-fans juichen niet als je erom vraagt'
Zondag, tijdens de wedstrijd Ajax-Feyenoord, gebeurde er iets opvallends. Pantelic, de nummer 9 van Ajax, had net op doel geschoten. Het was best een aardig schot. Van Dijk, de doelman van Feyenoord, tikte de bal naast. Op de tribune werd oeh geroepen. Zo gaat dat.
Iemand schiet, de bal wordt naast getikt en dan bijna vanzelf volgt de oeh. Dat is een van de grote genoegens, als je een voetbalwedstrijd bijwoont. Het oeh roepen met wildvreemden. Hoewel, wildvreemden, ook die romantiek is inmiddels volledig verdwenen. Seizoenkaarthouders zitten jaar in jaar uit naast elkaar in het stadion. Als je pech hebt zit je naast iemand die iedere week drie pakken fotoââ¬â¢s van zijn kleinkinderen meeneemt of, nog veel erger, kijk heeft op het spelletje.
Zoals in het openbaar vervoer waar je ââ¬â terwijl je langzaam je strippenkaart verscheurt ââ¬â wel moet luisteren naar een telefoongesprek van 25 minuten over dwangnagels, zo ben je in stadions, als je pech hebt, voor eeuwig overgeleverd aan een brulhoestende, naar zware shag ruikende gek met een half verbrand gezicht.
Ik mis de anonimiteit in stadions. De tijd dat ik om kwart voor twee besloot om toch nog maar even naar Ajax-Groningen te gaan en twee uur later met een wildvreemde vrouw tegen mij aan gedrukt het vijfde doelpunt van Ajax vierde. Zoââ¬â¢n hele statribune, voor twee uur lang even één lichaam. Het zwijgend naast elkaar naar huis lopen. Onbekende mannen met lange jassen aan, die als het regende opeens sterk begonnen te ruiken naar gebakken aardappelen. Die sfeer.
Pantelic denkt daar ook zo over. Meneer is een romanticus. Hij gelooft hartstochtelijk in de meelevende supporter. Na zijn aardige schot, holde hij door naar de achterlijn en maakte met woeste armgebaren duidelijk dat het Ajax-publiek zich moest laten horen.
Hij had ze net enorm verwend met een afstandsschot op doel. Hij wilde een hardere oeh van ons horen. Pantelic heeft duidelijk geen idee waar hij terecht is gekomen. Zoiets doe je niet bij Ajax. Dat is meer iets voor een spits van Cambuur. We zijn hier wel in de grote stad. Amsterdammers juichen juist niet als je het aan hun vraagt.
Pantelic wanhopige poging om het publiek op te jutten, deed me sterk denken aan Peter van Vossen bij Feyenoord. Van Vossen speelde na wat zwerven en broodvoetballen eindelijk bij zijn geliefde Feyenoord. De club waar hij al een leven lang van droomde. Van Vossen, de zogenaamde verpersoonlijking van de Rotterdamse ziel, overdreef een beetje.
Tijdens wedstrijden was hij voornamelijk bezig met het opjutten van het publiek. Dat deed hij met wilde armgebaren. Na ieder doelpunt holde van Vossen schreeuwend langs de vakken vol supporters en deed dan zijn armen heel woest boven het hoofd. Van Vossen was niet tevreden over het publiek. Hij wilde meer beleving. Als één man achter je club gaan staan. De twaalfde man zijn. Dat soort gelul.
Ik heb dat altijd vreselijk gevonden. Ik wil als ik op een tribune sta, niet worden behandeld als een wilsonbekwame imbeciel. Bij concerten ben ik ook meteen weg als all the fellows in the house hun handen moeten waven like they just donââ¬â¢t care. Dat bepaal ik zelf wel.
Als ik naar een voetbalwedstrijd zit te kijken, kies ik graag zelf het moment uit waarop ik juich. Ik ben geen AZ-supporter die zich door een speaker uit zijn stoel laat lullen om nog één keer een schitterend eerbetoon te geven aan een van de grootste boeven van Noord-Holland.
Van Vossen zijn gedrag was pure volksmennerij. Het voelde heel bedacht, zoals hij met zijn knellende Ajax-verleden, zo enthousiast mogelijk de voetballende havenarbeider uithing. Dirk Kuijt had er ook een handje van. Zijn gewoonheid cultiveren. Het liefst zou hij met een bakfiets vol zakken eierkooltjes naar Feyenoord zijn gekomen, of op een brommer, met een pondje gerookte makreel onder zijn arm.
Van Vossen en Kuijt, uiteindelijk hielden ze allebei vooral van Feyenoord zolang het goed uitkwam. Bij de eerste ritselende Engelse ponden was Kuijt verdwenen. Op weg naar de volgende arbeidersclub. Zo diep zat zijn liefde voor Rotterdam.
Bij Pantelic ligt het anders. Die heeft werkelijk geen idee waar hij terecht is gekomen. Zijn opzwepende gebaren zondag waren even misplaatst als het dweilorkestje dat ik ooit in De Meer over het veld zag banjeren. Zelden zo een striemend fluitconcert gehoord na het blazen op een tuba.
Het publiek van Ajax, je moet ze begrijpen. Ze komen om te kankeren. Iedere speler is een veel te veel geld verdienende koekenbakker die geen bal recht vooruit kan schoppen. Ajax supporters juichen pas als ze met 6-0 voor staan en dan altijd nog omdat ze daar zelf zin in hebben. Opstaan in een Ajax-vak en heel hard roepen: Alle ballen op Emanuelson!, het is ondenkbaar.
Het Ajax-publiek is Bergkamp gewend, Rijkaard gewend. Die gaan niet voor de eerste de beste lulhannes op de banken. Suarez, pas de laatste maanden krijgt hij heel voorzichtig wat meer krediet, maar twee ballen zelfzuchtig naast schieten en het grote kankeren neemt alweer een aanvang. Verkopen, in januari, nu we er nog geld voor krijgen!
Pantelic weet dit niet. Niemand bij Ajax heeft hem verteld dat ze daar in Amsterdam niet van houden, enthousiaste armgebaren. Dat ze eigenlijk, om te beginnen, van helemaal niemand houden. Pantelic, hij lijkt nu al mislukt bij Ajax. Het Amsterdamse publiek heeft hem wel omarmd, maar dan vooral als de man die je een seizoen lang helemaal verrot kunt schelden.
Pantelic is op dit moment de Ajacied die niets goed kan doen. Het Amsterdams publiek heeft zo iemand nodig. John van Loen, wat hebben we niet om hem gelachen. Ronald Spelbos, als hij aan de bal kwam begon het publiek te joelen tot hij de bal inderdaad verkeerd afspeelde. Geen genadelozer publiek dan Ajax-publiek.
Dat Pantelic dit nog niet weet en dwars door het gelach heen zijn criticasters met een kinderlijke naïviteit op de banken probeerde te krijgen, vond ik erg mooi. Pantelic is diep van binnen een jongetje dat zich er niet bij neer wil leggen dat hij het pispaaltje is. Wanhopig op zoek naar liefde in Amsterdam. Ga er maar aan staan.
Nico Dijkshoorn
Zondag, tijdens de wedstrijd Ajax-Feyenoord, gebeurde er iets opvallends. Pantelic, de nummer 9 van Ajax, had net op doel geschoten. Het was best een aardig schot. Van Dijk, de doelman van Feyenoord, tikte de bal naast. Op de tribune werd oeh geroepen. Zo gaat dat.
Iemand schiet, de bal wordt naast getikt en dan bijna vanzelf volgt de oeh. Dat is een van de grote genoegens, als je een voetbalwedstrijd bijwoont. Het oeh roepen met wildvreemden. Hoewel, wildvreemden, ook die romantiek is inmiddels volledig verdwenen. Seizoenkaarthouders zitten jaar in jaar uit naast elkaar in het stadion. Als je pech hebt zit je naast iemand die iedere week drie pakken fotoââ¬â¢s van zijn kleinkinderen meeneemt of, nog veel erger, kijk heeft op het spelletje.
Zoals in het openbaar vervoer waar je ââ¬â terwijl je langzaam je strippenkaart verscheurt ââ¬â wel moet luisteren naar een telefoongesprek van 25 minuten over dwangnagels, zo ben je in stadions, als je pech hebt, voor eeuwig overgeleverd aan een brulhoestende, naar zware shag ruikende gek met een half verbrand gezicht.
Ik mis de anonimiteit in stadions. De tijd dat ik om kwart voor twee besloot om toch nog maar even naar Ajax-Groningen te gaan en twee uur later met een wildvreemde vrouw tegen mij aan gedrukt het vijfde doelpunt van Ajax vierde. Zoââ¬â¢n hele statribune, voor twee uur lang even één lichaam. Het zwijgend naast elkaar naar huis lopen. Onbekende mannen met lange jassen aan, die als het regende opeens sterk begonnen te ruiken naar gebakken aardappelen. Die sfeer.
Pantelic denkt daar ook zo over. Meneer is een romanticus. Hij gelooft hartstochtelijk in de meelevende supporter. Na zijn aardige schot, holde hij door naar de achterlijn en maakte met woeste armgebaren duidelijk dat het Ajax-publiek zich moest laten horen.
Hij had ze net enorm verwend met een afstandsschot op doel. Hij wilde een hardere oeh van ons horen. Pantelic heeft duidelijk geen idee waar hij terecht is gekomen. Zoiets doe je niet bij Ajax. Dat is meer iets voor een spits van Cambuur. We zijn hier wel in de grote stad. Amsterdammers juichen juist niet als je het aan hun vraagt.
Pantelic wanhopige poging om het publiek op te jutten, deed me sterk denken aan Peter van Vossen bij Feyenoord. Van Vossen speelde na wat zwerven en broodvoetballen eindelijk bij zijn geliefde Feyenoord. De club waar hij al een leven lang van droomde. Van Vossen, de zogenaamde verpersoonlijking van de Rotterdamse ziel, overdreef een beetje.
Tijdens wedstrijden was hij voornamelijk bezig met het opjutten van het publiek. Dat deed hij met wilde armgebaren. Na ieder doelpunt holde van Vossen schreeuwend langs de vakken vol supporters en deed dan zijn armen heel woest boven het hoofd. Van Vossen was niet tevreden over het publiek. Hij wilde meer beleving. Als één man achter je club gaan staan. De twaalfde man zijn. Dat soort gelul.
Ik heb dat altijd vreselijk gevonden. Ik wil als ik op een tribune sta, niet worden behandeld als een wilsonbekwame imbeciel. Bij concerten ben ik ook meteen weg als all the fellows in the house hun handen moeten waven like they just donââ¬â¢t care. Dat bepaal ik zelf wel.
Als ik naar een voetbalwedstrijd zit te kijken, kies ik graag zelf het moment uit waarop ik juich. Ik ben geen AZ-supporter die zich door een speaker uit zijn stoel laat lullen om nog één keer een schitterend eerbetoon te geven aan een van de grootste boeven van Noord-Holland.
Van Vossen zijn gedrag was pure volksmennerij. Het voelde heel bedacht, zoals hij met zijn knellende Ajax-verleden, zo enthousiast mogelijk de voetballende havenarbeider uithing. Dirk Kuijt had er ook een handje van. Zijn gewoonheid cultiveren. Het liefst zou hij met een bakfiets vol zakken eierkooltjes naar Feyenoord zijn gekomen, of op een brommer, met een pondje gerookte makreel onder zijn arm.
Van Vossen en Kuijt, uiteindelijk hielden ze allebei vooral van Feyenoord zolang het goed uitkwam. Bij de eerste ritselende Engelse ponden was Kuijt verdwenen. Op weg naar de volgende arbeidersclub. Zo diep zat zijn liefde voor Rotterdam.
Bij Pantelic ligt het anders. Die heeft werkelijk geen idee waar hij terecht is gekomen. Zijn opzwepende gebaren zondag waren even misplaatst als het dweilorkestje dat ik ooit in De Meer over het veld zag banjeren. Zelden zo een striemend fluitconcert gehoord na het blazen op een tuba.
Het publiek van Ajax, je moet ze begrijpen. Ze komen om te kankeren. Iedere speler is een veel te veel geld verdienende koekenbakker die geen bal recht vooruit kan schoppen. Ajax supporters juichen pas als ze met 6-0 voor staan en dan altijd nog omdat ze daar zelf zin in hebben. Opstaan in een Ajax-vak en heel hard roepen: Alle ballen op Emanuelson!, het is ondenkbaar.
Het Ajax-publiek is Bergkamp gewend, Rijkaard gewend. Die gaan niet voor de eerste de beste lulhannes op de banken. Suarez, pas de laatste maanden krijgt hij heel voorzichtig wat meer krediet, maar twee ballen zelfzuchtig naast schieten en het grote kankeren neemt alweer een aanvang. Verkopen, in januari, nu we er nog geld voor krijgen!
Pantelic weet dit niet. Niemand bij Ajax heeft hem verteld dat ze daar in Amsterdam niet van houden, enthousiaste armgebaren. Dat ze eigenlijk, om te beginnen, van helemaal niemand houden. Pantelic, hij lijkt nu al mislukt bij Ajax. Het Amsterdamse publiek heeft hem wel omarmd, maar dan vooral als de man die je een seizoen lang helemaal verrot kunt schelden.
Pantelic is op dit moment de Ajacied die niets goed kan doen. Het Amsterdams publiek heeft zo iemand nodig. John van Loen, wat hebben we niet om hem gelachen. Ronald Spelbos, als hij aan de bal kwam begon het publiek te joelen tot hij de bal inderdaad verkeerd afspeelde. Geen genadelozer publiek dan Ajax-publiek.
Dat Pantelic dit nog niet weet en dwars door het gelach heen zijn criticasters met een kinderlijke naïviteit op de banken probeerde te krijgen, vond ik erg mooi. Pantelic is diep van binnen een jongetje dat zich er niet bij neer wil leggen dat hij het pispaaltje is. Wanhopig op zoek naar liefde in Amsterdam. Ga er maar aan staan.
Nico Dijkshoorn